21434 |
halve gulden |
halve gulden:
eine hauve gulle (Q098p Schimmert),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
enne hāūve gulle (Q098p Schimmert)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
30798 |
halve huid |
helft:
hęlf (Q098p Schimmert)
|
De helft (in de lengte) van een al dan niet gelooide huid. Zie afb. 1. [N 36, 3]
II-10
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
èjste kerteer (Q098p Schimmert),
èrste kerteer (Q098p Schimmert),
jong licht:
jŏnk lĕĕg (Q098p Schimmert),
wassend licht:
wassend lĕĕg (Q098p Schimmert),
wassende maan:
wassəndə maon (Q098p Schimmert),
wàssəndə maon (Q098p Schimmert)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] || schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afgaande maan:
ááfgaondə maon (Q098p Schimmert),
laatste kwartier:
letste kerteer (Q098p Schimmert),
létstə kərteer (Q098p Schimmert)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
schopje:
schôpke (Q098p Schimmert),
schöpke (Q098p Schimmert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30799 |
halve rug |
halve croupon:
hǫwvǝ kupǫn (Q098p Schimmert)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt, in de lengte gehalveerd. Zie afb. 1. [N 36, 6b]
II-10
|
29826 |
halve steen |
halve brik:
hǫwvǝ brek (Q098p Schimmert)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
21607 |
halve stuiver |
bokkenstuiver:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
bokke-schtūūver (Q098p Schimmert),
knab van twee en een half:
eine knap van twei en e hauf (Q098p Schimmert)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
ene hāūve zōndig (Q098p Schimmert)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21606 |
halve-centstuk |
halve cent:
eine hauve sent (Q098p Schimmert),
oortje:
ein eurtsche (Q098p Schimmert),
ein örtsche (Q098p Schimmert),
(= sengske).
ortje (Q098p Schimmert)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|