e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofd hoofd: hōt (Schimmert), Oudere generatie.  huit (Schimmert), kop: kop (Schimmert, ... ), köp (Schimmert) [N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [N 10b (1961)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)] III-1-1
hoofd (spotnamen) bolles: bölles (Schimmert), knikker: B.v. las van de knikker.  knikker (Schimmert) [N 10 (1961)] III-1-1
hoofdaltaar hoofdaltaar: hōōfĕlter (Schimmert) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofdbalken van de eg [eg]balken: [eg]˱ba.lkǝ (Schimmert) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofddoek kopdoekje: kopdeukske (Schimmert), plag: plak (Schimmert, ... ), plaggetje: plekske (Schimmert) hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] III-1-3
hoofdkaas geperste kop: gepèèrsjde kop (Schimmert), hoofdkaas: huidkiĕs (Schimmert) hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)] III-2-3
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen kap: kap (Schimmert), kâp (Schimmert) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdkussen kussen: køsə (Schimmert) hoofdkussen [SGV (1914)] III-2-1
hoofdluis luis: ein loes (Schimmert), loes (Schimmert), twei luus (Schimmert), WLD  lōēs (Schimmert, ... ), lūūs (Schimmert) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdstel hoofdsel: høtsǝlǝ (Schimmert) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10