17570 |
hoofd |
hoofd:
hōt (Q098p Schimmert),
Oudere generatie.
huit (Q098p Schimmert),
kop:
kop (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
köp (Q098p Schimmert)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [N 10b (1961)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
bölles (Q098p Schimmert),
knikker:
B.v. las van de knikker.
knikker (Q098p Schimmert)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hōōfĕlter (Q098p Schimmert)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
[eg]balken:
[eg]˱ba.lkǝ (Q098p Schimmert)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoekje:
kopdeukske (Q098p Schimmert),
plag:
plak (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
plaggetje:
plekske (Q098p Schimmert)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
geperste kop:
gepèèrsjde kop (Q098p Schimmert),
hoofdkaas:
huidkiĕs (Q098p Schimmert)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (Q098p Schimmert),
kâp (Q098p Schimmert)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køsə (Q098p Schimmert)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
ein loes (Q098p Schimmert),
loes (Q098p Schimmert),
twei luus (Q098p Schimmert),
WLD
lōēs (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
lūūs (Q098p Schimmert)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
høtsǝlǝ (Q098p Schimmert)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|