25073 |
averechts, achterstevoren |
van links:
van links (Q098p Schimmert),
verkeerd:
verkēērd (Q098p Schimmert),
vərkjèrd (Q098p Schimmert)
|
niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23257 |
avondgebed |
avondsgebed:
aovesgebed (Q098p Schimmert)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
aembroid (Q098p Schimmert),
7 uur
oambroad (Q098p Schimmert),
v-tje op de a van ad
àòmbrŏ-ad (Q098p Schimmert),
avondeten:
aoventaeten (Q098p Schimmert)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: souper [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24445 |
avondspin |
spinne am abend (du.):
WLD uitspraak sch van schön
Schpinne am abend Freude am Tag! (Q098p Schimmert)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
aovend-tridīūm (Q098p Schimmert)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24061 |
avondwake |
avondsmis:
aovesmes (Q098p Schimmert)
|
De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azien (Q098p Schimmert),
eedje:
eèdsje (Q098p Schimmert),
èetsche (Q098p Schimmert),
èètsche (Q098p Schimmert),
éétsjə (Q098p Schimmert),
essig:
èssich (Q098p Schimmert)
|
azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28741 |
baai |
baaien stof:
bājǝ štuf (Q098p Schimmert)
|
Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW]
II-7
|
18321 |
baaien onderrok |
baaien rok:
baaie rok (Q098p Schimmert),
baaie-rok (Q098p Schimmert)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
balenscholk:
balle sjolk (Q098p Schimmert),
ballescholk (Q098p Schimmert)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|