21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabbele (Q098p Schimmert),
knibbelen:
knibbele (Q098p Schimmert)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
19043 |
knap meisje |
beaut:
beaute (Q098p Schimmert),
schoon vrouwmens:
schoan-vroumes (Q098p Schimmert)
|
meisje, knap, mooi uitziend ~ [N 37 (1971)]
III-1-4
|
25031 |
knappen |
knipperen:
knippere (Q098p Schimmert),
knïppere (Q098p Schimmert)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25032 |
knarsen |
knarsen:
knârsche (Q098p Schimmert),
knersen:
kneese (Q098p Schimmert),
scherpen:
sjierpə (Q098p Schimmert)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21347 |
knecht |
knecht:
eine nue knech (Q098p Schimmert),
leerling:
leerling (Q098p Schimmert)
|
Helper van de stro- of rietdekker. Tot zijn werkzaamheden behoort onder meer het aanvoeren van het stro of riet. [N F, 44] || knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
II-9, III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
bouwknecht:
buknɛxt (Q098p Schimmert),
knecht:
knɛx (Q098p Schimmert)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knē̜i̯ǝ (Q098p Schimmert)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
klemmen:
klèmmə (Q098p Schimmert),
knellen:
knelle (Q098p Schimmert),
knijpen:
kniêpe (Q098p Schimmert),
pitsen:
pitsche (Q098p Schimmert)
|
knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
de schōōn dûût (Q098p Schimmert),
knellen:
knelle (Q098p Schimmert)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
kneu:
knö (Q098p Schimmert)
|
kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|