e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneuzen blutsen: blŭtsje (Schimmert) blutsen [SGV (1914)] III-2-3
knibbelen knibbelen: knibbele (Schimmert, ... ) Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knie knie: knee (Schimmert, ... ), knēē-i (Schimmert), knɛ.i (Schimmert) knie [DC 01 (1931)], [N 10b (1961)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knēbant (Schimmert) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte hees: hiès (Schimmert) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knielbankje knielbankje: kneelbênkske (Schimmert) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: knēēle (Schimmert) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen knielkussen: knēēlkŭsse (Schimmert) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen kniezen: kneesche (Schimmert), kneesje (Schimmert), knîêze (Schimmert) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] || kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Schimmert, ... ), kniĕpe (Schimmert), kniêpe (Schimmert), knîêpə (Schimmert), pitsen: pitsche (Schimmert, ... ) knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2