18205 |
kraag |
kraag:
kraag (Q098p Schimmert),
krāx (Q098p Schimmert)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
grote kraag:
groate kraag (Q098p Schimmert),
pelerine (<fr.):
(pellerien) (Q098p Schimmert),
pellerien (Q098p Schimmert)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
carrick (fr.):
Gallas (FN): carrick, kraag-, koetsiersjas.
kāarik (Q098p Schimmert)
|
kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30235 |
kraagsteen |
hoeksteen:
hōkštęjn (Q098p Schimmert)
|
Een in de muur gemetselde, uitstekende steen waarop het uiteinde van de latei rust. [N 32, 15c; monogr.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krɛi̯ǝ (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoosj (Q098p Schimmert),
knōōrsch (Q098p Schimmert),
knōōsch (Q098p Schimmert)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛlkəs (Q098p Schimmert)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (Q098p Schimmert)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kraanvogel:
kraanvogel (Q098p Schimmert),
krammes:
krammes (Q098p Schimmert)
|
kraanvogel [SGV (1914)] || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabbe (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
kratsen:
kratse (Q098p Schimmert),
kretsen:
kretse (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|