e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwaadspreker kwaadspreker: Opm. Duitse sp.  koadsprêker (Schimmert), roddel: rôddel (Schimmert), roddelaar: roddelair (Schimmert), stechelaar: stèchelair (Schimmert) iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] || kwaadspreker [SGV (1914)] III-1-4
kwaal kwaal: kwaol (Schimmert, ... ), kwôâl (Schimmert) kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2
kwade droes kwade droes: kǭ drus (Schimmert) Kwade droes of malleus is een slepende ziekte die nog weinig voorkomt. Op het neusslijmvlies ontstaan knobbeltjes en wonden met opstaande randen die stervormige littekens achterlaten. De keelgangsspieren zijn gezwollen, met harde knobbelige, vastzittende verdikkingen. De dieren hebben koorts en vermageren. Meestal wordt tussen goedaardige en kwade droes geen onderscheid meer gemaakt; op vele plaatsen is kwade droes onbekend. [A 48A, 28a; N 8, 90a; N 52, 15a; monogr.] I-9
kwajongensstreek flauwe grap: flauw grap (Schimmert), grapje: grêpke (Schimmert) min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)] III-3-1
kwaken kwaken: kwáákə (Schimmert), kwâke (Schimmert), WLD  kwāāke (Schimmert), kweken: kwèkde (wwvorm) (Schimmert) Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] || kwaken v kikkers III-4-2
kwakzalver charlatan (fr.): charlatan (Schimmert), kwakzalver: kwakzalver (Schimmert), kwakzèèver (Schimmert), kwàkzàlləvər (Schimmert) Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] III-1-2
kwanselen kwanselen: kwansele (Schimmert), kwânsele (Schimmert) voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)] III-3-1
kwart cent in het spel oortje: eurtje (Schimmert), vierteltje: fielke (Schimmert) Een kwart cent in het spel [partje, fieleke]. [N 88 (1982)] III-3-2
kwart el, maat van 17 cm kwart: ein kwaart (Schimmert), kwaart (Schimmert), vierdel: viiedəl (Schimmert) de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)] III-4-4
kwartel kwartel: kwartel (Schimmert), kwattel (Schimmert) kwartel [SGV (1914)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)] III-4-1