25280 |
kwartier, maat van 25 liter |
tuit:
tuit (Q098p Schimmert),
vierendel:
verendeil (Q098p Schimmert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 25 liter [kwartier, viertel, vierendeel, kannetje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
kwartsje (Q098p Schimmert),
willempje:
willemke (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
wullemke (Q098p Schimmert)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)] || kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)] || zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25263 |
kwartje, maat van 1/4 anker |
grote tob:
eine grote top (Q098p Schimmert),
kwartje:
kwartje (Q098p Schimmert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 9,7 liter = 1/4 anker (zie vraag 144) [kwartje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31154 |
kwartmaanmes |
kwartmaand:
kwartmǭnt (Q098p Schimmert)
|
Mes waarmee men de stukken leer voor de binnenhaam uitsnijdt. Het heeft de vorm van een kwart maan. Zie afb. 71. [N 36, 39; Li 1963, 49]
II-10
|
32254 |
kwast, noest |
aast:
wǫs (Q098p Schimmert),
ǭs (Q098p Schimmert)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
kwastje:
gauwe kwèskes (Q098p Schimmert),
trosje:
trûskes (Q098p Schimmert)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
kweek:
kwēk (Q098p Schimmert),
-
kweek (Q098p Schimmert)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek (Agropyrum repens) [DC 26 (1954)]
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kweekpêr (Q098p Schimmert),
kweepeer:
kwēkpɛr (Q098p Schimmert)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
geplaagd worden:
geplaog wère (Q098p Schimmert),
judassen:
jŭdassen (Q098p Schimmert),
tempteren:
tamptére (Q098p Schimmert),
tempteeren (Q098p Schimmert)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
plagen, het ~:
plàòge (Q098p Schimmert),
temptatie (<fr.):
tamptatie (Q098p Schimmert)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|