18304 |
lage herenschoen, molière |
herenschoen:
hie-ere schoon (Q098p Schimmert),
lage schoen:
laig sjoon (Q098p Schimmert)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32447 |
lage klomp |
klomp:
[klomp] (Q098p Schimmert),
lage klomp:
lē̜gǝ [klomp] (Q098p Schimmert)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
klomp:
klômp (Q098p Schimmert),
lage klomp:
laig klòmpe (Q098p Schimmert)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
vuilnis:
vulnes (Q098p Schimmert),
zomp:
zomp (Q098p Schimmert)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
zure grond:
zūrǝ gront (Q098p Schimmert)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
30068 |
lagenverdeellat |
lagenlat:
lǭǝgǝlat (Q098p Schimmert),
verdeellat:
vǝrdęjllat (Q098p Schimmert)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.]
II-9
|
19769 |
laken |
lakenstof:
lākǝštuf (Q098p Schimmert)
|
Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW]
II-7
|
18351 |
lakschoen |
gelakte schoen:
gelakde sjoon (Q098p Schimmert),
lakschoen:
lak-schoon (Q098p Schimmert)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (Q098p Schimmert),
lamp (Q098p Schimmert),
lammetje:
lɛmkǝ (Q098p Schimmert),
schaapje:
šø̜̄pkǝ (Q098p Schimmert)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammeren:
lamǝrǝ (Q098p Schimmert)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|