25264 |
maatje, maat van 0,1 liter |
maatje:
mâôtsche (Q098p Schimmert),
mùtsje (Q098p Schimmert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28852 |
machinegaren |
machinegaren:
mašinǝgārǝ (Q098p Schimmert)
|
Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
17554 |
mager |
mager:
mager (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
māāchər (Q098p Schimmert),
schraal:
schrāōl (Q098p Schimmert),
schrōāl (Q098p Schimmert),
schrŏl (Q098p Schimmert),
sjraal (Q098p Schimmert)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
34128 |
mager kalf |
krakje:
krɛkskǝ (Q098p Schimmert)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
33830 |
mager paard |
brik:
brek (Q098p Schimmert)
|
[N 8, 62m]
I-9
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafvalle (Q098p Schimmert),
aafvallə (Q098p Schimmert),
mager worden:
mager wère (Q098p Schimmert),
mager wêre (Q098p Schimmert),
slinken:
sjlinkə (Q098p Schimmert)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
schrankel:
sxraŋkǝl (Q098p Schimmert)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
mai̯s (Q098p Schimmert)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33025 |
mais oogsten |
afhalen:
āfhǭlǝ (Q098p Schimmert)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (Q098p Schimmert)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|