34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q098p Schimmert),
schapenbok:
šōpǝbok (Q098p Schimmert)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
hoorn:
hoøͅre (Q098p Schimmert),
Algemene opmerking: invuller heeft deze vragenlijst nagenoeg niet ingevuld, op een paar vragen na (vrg. 1, 2, 18 en 20)!
Hŏŏrn (Q098p Schimmert)
|
Hoe heet de mannelijke duif? [N 93 (1983)] || Mannetjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
wenderik:
wēndǝrek (Q098p Schimmert)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (Q098p Schimmert),
bǫq (Q098p Schimmert),
geitenbok:
gęi̯tǝbok (Q098p Schimmert)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
24439 |
mannelijke haas |
haas:
haas (Q098p Schimmert)
|
Haas, mannetjeshaas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
mannetje:
menneke (Q098p Schimmert),
mènnəkə (Q098p Schimmert),
rammel:
remmel (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34555 |
mannelijke kalkoen |
schroethaan:
šrūthān (Q098p Schimmert)
|
[A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.]
I-12
|
24207 |
mannelijke merel |
merel:
mĕĕrel (Q098p Schimmert)
|
een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24454 |
mannelijke vis |
hom:
eine homp (Q098p Schimmert),
hommer:
WLD
hômmer (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u een mannelijke vis (hommer, hom, homvis, milter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23364 |
mannenkant |
mansluikant:
mansluikant (Q098p Schimmert)
|
De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|