e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met fakkels lopen fakkelen: fakkele (Schimmert) Met fakkels lopen op de eerste zondag van de vasten. [N 88 (1982)] III-3-2
met grote stappen lopen grote passen maken: groite passe make (Schimmert), grōōte pes (Schimmert) stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met kleine hapjes eten busselen: bûssele (Schimmert), büssele (Schimmert) Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)] III-2-3
met kleppers rondlopen klepperen: kleppere (Schimmert) Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)] III-3-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bizǝ (Schimmert) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met sneeuwballen gooien sneeuwballen gooien: sjneebel gooje (Schimmert), sjneibal goeje (Schimmert) Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2
met snelheid over iets heen vliegen overheen vliegen: euverheen vlege (Schimmert), scheren: schĕŭre (Schimmert), vliegen: vleegə (Schimmert) vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)] III-1-2
met tegenzin tegen wil en dank: tegen wil en dank (Schimmert) tegen heug en meug [SGV (1914)] III-1-4
met tussenpozen regenen af en toe regenen: af en toe règene (Schimmert), buien: būu-e (Schimmert), buiig: būu-ig (Schimmert), būūjich (Schimmert), daar komt weer een schuil: dao kump weer ⁄n sjoel (Schimmert), zoeteren: ⁄t zŭĕtert (Schimmert) af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
met vollen eggen met vollen [eggen]: met ˲vǫlǝ (Schimmert) Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.] I-2