e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
negenoog negenoger: neugen-aoger (Schimmert), neugenuiger (Schimmert), neugənuigər (Schimmert), nêûgenĕŭger (Schimmert) negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
neger moor: müer (Schimmert), neger: neger (Schimmert) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek nek: nak (Schimmert, ... ) nek [DC 01 (1931)], [N 10b (1961)] III-1-1
nemen, pakken nemen: numme (Schimmert), pakken: pakke (Schimmert) nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)] III-1-2
neomist neomist (<gr.): neomist (Schimmert) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van de weide groes: grǫu̯s (Schimmert) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: nerf (Schimmert), WLD  de nêrf (Schimmert), nerven: nerve (Schimmert) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nerfkant bovenkant: bōvǝkant (Schimmert), gladde kant: glatǝ kant (Schimmert) De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a] II-10
nest nest: nès (Schimmert), nèster (Schimmert) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: nès (Schimmert), WLD  ’t nès (Schimmert), nest jongen: ein nès jonge (Schimmert) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2