21792 |
onbeschaamd |
<omschr.> geen schaamte hebben:
gein schēēmde hŭbbe (Q098p Schimmert),
onbeschaamd:
onbesjemp zin (Q098p Schimmert)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
foezelaar:
eine foesjelair (Q098p Schimmert),
hoetelaar:
Van Dale: hoddelen, (gew.) knoeien; onhandig te werk gaan; -ongehuwd samenleven.
eine hoddelair (Q098p Schimmert),
kramer:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
kriĕĕmer (Q098p Schimmert),
spinselaar:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
schpênseler (Q098p Schimmert)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
klāōr (Q098p Schimmert),
kláŏr (Q098p Schimmert),
klare lucht:
klaor lóch (Q098p Schimmert)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bederve (Q098p Schimmert),
bədèrvə (Q098p Schimmert),
begaden:
begaaie (Q098p Schimmert)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
bach (Q098p Schimmert),
bocht (Q098p Schimmert),
bôcht (Q098p Schimmert)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34608 |
onderbak |
bak:
bak (Q098p Schimmert)
|
Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86]
I-13
|
33450 |
onderdeur |
onderste halfdeur:
øndǝrštǝ hǭf˱dø̄r (Q098p Schimmert)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
24637 |
ondereinde van de stam |
voet:
de voot (Q098p Schimmert),
vot:
WLD
de vôt (Q098p Schimmert)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ondergood (Q098p Schimmert),
ôngergoot (Q098p Schimmert)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
ondǝrgrondǝ (Q098p Schimmert),
ondǝrgrøndǝ (Q098p Schimmert)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|