24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|
33037 |
pad aanmaaien |
ingeslagen (stuk):
ingǝšlāgǝ (Q098p Schimmert)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
paad (Q098p Schimmert),
pāāt (Q098p Schimmert),
voetpad, voetpaadje:
vootpaad, vootpê (Q098p Schimmert)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
champignons
sjampeljongs (Q098p Schimmert),
duivelskaas:
duvels kĕesj (Q098p Schimmert),
jodenoor:
oi uit toi = jij
judde oir (Q098p Schimmert),
kampernoelie:
WLD
kâmpernoelie (Q098p Schimmert),
paddestoel:
paddesjtool (Q098p Schimmert),
padəšto.l (Q098p Schimmert)
|
paddestoel [RND], [SGV (1914)] || Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen). [N 92 (1982)] || paddestoel, Een vergiftigde ~ in het algemeen (duivelskaas). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
dik:
dik (Q098p Schimmert),
opgeblazen (dik):
opgeblōōze (Q098p Schimmert)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
git:
Zijn geen echte Limb. woorden, zijn bedoeld voor sieraad. - git: klein glimmend. - paillette: iets groter dan git.
git (Q098p Schimmert),
gitje:
gitsjes (Q098p Schimmert),
paillette:
paillette (Q098p Schimmert),
paillette (fr.):
pallette (Q098p Schimmert),
pélêtten (Q098p Schimmert),
Zijn geen echte Limb. woorden, zijn bedoeld voor sieraad. - git: klein glimmend. - paillette: iets groter dan git.
paillette (Q098p Schimmert)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)] || Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: git [N 62 (1973)] || Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b]
II-7, III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
pak rammel:
ein pak rammel (Q098p Schimmert),
pak slaag:
pak slaig gêve (Q098p Schimmert),
roffel:
roefəl (Q098p Schimmert),
smeer:
enne schmèèr (Q098p Schimmert),
tik:
tèk (Q098p Schimmert)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kestuum (Q098p Schimmert),
montering:
montoering (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
pak:
ein nu pak (Q098p Schimmert),
pak (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
ieèl (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
paling:
poaling (Q098p Schimmert)
|
aal [SGV (1914)] || paling [SGV (1914)]
III-4-2
|
23791 |
palmbosje |
palmwis:
Paaumwŏsch (Q098p Schimmert)
|
Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|