e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bevel bevel: bevel (Schimmert, ... ), è bevĕl (Schimmert, ... ), opdracht: opdrach (Schimmert, ... ) een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
bevelen benadrukt: benàŏdrŭkt (Schimmert), bevelen: bevele (Schimmert, ... ), beville (Schimmert, ... ) bevel [SGV (1914)] || iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
bevend schudden met de huid razelen: rāzǝlǝ (Schimmert) Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68] I-9
bevertien bevertien: bevertien (Schimmert) Katoenen, eenzijdig geruwd weefsel met een inslag in satijnbinding, voor werkkleding, in hoofdzaak blauw, ook wel in drabkleur of zwart geverfd; als gestreepte broekstof ook moleskin genoemd (Van Dale, pag. 327). [N 62, 95] II-7
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal voerhok: vōrhǫk (Schimmert), voerij: [voerij] (Schimmert) De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c] I-6
beweeglijk rondlopen dribbelen: dribbele (Schimmert), kwinkeleren: kwinkelēre (Schimmert) lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)] III-1-2
bewerken van de duig voor het drogen africhten: āfrextǝ (Schimmert) De duig na het klieven een eerste, ruwe bewerking geven met behulp van de kuipersbijl en het kapmes. Het hout is dan nog zacht en daardoor makkelijker te bewerken dan gedroogd hout. [N E, 12; N E, 13a] II-12
bewieroken wieroken: wièrooke (Schimmert) Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bewolking wolk: ein wauk (Schimmert), wolken: de wauke (Schimmert), de waŭke (Schimmert) bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)] III-4-4
bewolkte lucht de lucht zit toe: de lòg zit hoe, doe zies gein sjtarre (Schimmert) Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)] III-4-4