24302 |
restant vissen |
fuik:
foek (Q098p Schimmert),
net:
nèt (Q098p Schimmert),
snoek:
Duitsche sch
schnook (Q098p Schimmert),
snoek (mv.):
Duitsche sch
schneuk (Q098p Schimmert),
zalm:
zalm (Q098p Schimmert)
|
fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)] || zalm [N100 (1997)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
duikelaar:
brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)
dŭŭkelaer (Q098p Schimmert),
witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)
dŭŭkelaer (Q098p Schimmert),
kleine zwaan:
klein swaan (Q098p Schimmert),
krooneend:
krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)
krŏŏnēēng (Q098p Schimmert),
mus:
musch (Q098p Schimmert),
musmannetje:
musch-menneke (Q098p Schimmert),
muswijfje:
musch-wiefke (Q098p Schimmert),
pijlstaartje:
pijlstaart (56 bruine kop; witte nek; puntstaart; meest op trek
pielstertsje (Q098p Schimmert),
pielstèrtsje (Q098p Schimmert),
smient:
smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter
sjmint (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
vliegen:
vlege (Q098p Schimmert)
|
brilduiker [N 83 (1981)] || kleine zwaan [N 09 (1961)] || krooneend [N 83 (1981)] || mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || pijlstaart [N 09 (1961)] || smient [N 09 (1961)] || vliegen [SGV (1914)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] || witoogeend [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
dasse (Q098p Schimmert),
des (Q098p Schimmert),
tam:
taam (Q098p Schimmert),
wild:
wild (Q098p Schimmert)
|
das [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || tam [DC 19 (1951)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
23676 |
retraitant |
retraitant:
retraitant (Q098p Schimmert)
|
Iemand die aan een retraite deelneemt, retraitant. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retraite (Q098p Schimmert)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
retraite-hŏĕs (Q098p Schimmert)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
rimmətīēk (Q098p Schimmert),
ruumatiek (Q098p Schimmert),
vliegende gicht:
vlīegende gig (Q098p Schimmert)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
reuzel:
reuzel (Q098p Schimmert)
|
reuzel [SGV (1914)]
III-2-3
|
18265 |
revers |
revers:
rǝvē̜r (Q098p Schimmert),
revers (fr.):
rever (Q098p Schimmert)
|
De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
17655 |
rib |
rib:
rub (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
rŭb (Q098p Schimmert)
|
rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|