e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoppen schoppen: schŭppe (Schimmert), schöppe (Schimmert), sjûpe (Schimmert), stampen: sjtampə (Schimmert) schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] III-1-2
schors (alg.) schil: sjel (Schimmert), schors: schors (Schimmert), WLD  de schŏrsch (Schimmert) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schors van naaldbomen schil: sjel (Schimmert) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schort zonder borststuk halve scholk: hauwe sjolk (Schimmert), voorscholk: veur-scholk (Schimmert) voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3
schortenbont cotonnade: katǝnāt (Schimmert), scholkenstof: šǫlkǝštuf (Schimmert) Bonte stof voor schorten, meestal van katoenen stof. [N 62, 86; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
schortvol scholkvol: sjolk vol (Schimmert), schoot: schaŏt (Schimmert), sjaot (Schimmert) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: scheut (Schimmert) schot [SGV (1914)] III-3-1
schotel diepe schaal: dēēpe schāōl (Schimmert), pateel: petail (Schimmert, ... ), pe͂tīēl (Schimmert), schotel: bijv. vlaa-  schōō:tel (Schimmert), grote schotel  schōō.tel (Schimmert), metaal aardewerk of porselein  sjotel (Schimmert) schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje klein teldertje: klein telderke (Schimmert), schoteltje: scheutelke (Schimmert) schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: schouwer (Schimmert) schouder [SGV (1914)] III-1-1