e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schulden betalen schuld verdienen: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  schāūt verdînne (Schimmert), uit de schuld doen: oet de sjout doon (Schimmert) Betekenis en uitspraak van het woord vertijen [werkwoord] i.v.m. betalen van schulden? A.u.b. uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
schuldig (zijn) schuld (zn.): schŭld (Schimmert), schuld hebben: sjeuld haibe (Schimmert), schuldig (zijn): ps. alleen het tekentje wat ik niet kan maken omgespeld volgens Frings.  sch[øͅ}ldig (Schimmert) schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)] III-3-1
schurft huidschilferen: hūtsxelfǝrǝ (Schimmert), schurft: schŭrf (Schimmert), schörf (Schimmert), sjurf (Schimmert) Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)] I-11, III-1-2
schurftmijt schurftmijt: WLD uitspraak sch van schön  schurf-miēt (Schimmert) mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)] III-4-2
schurk, smeerlap deugeniet: deugeneet (Schimmert), schooierd: schoijert (Schimmert), smeerlap: schmêêrlap (Schimmert), smâirlap (Schimmert) een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] || schavuit [SGV (1914)] III-1-4
schutsboom reek: reek (Schimmert), schietpaal: sjeetpaol (Schimmert) De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] III-3-2
schutter schutter: sjətər (Schimmert), ps. alleen het tekentje wat ik niet kan maken omgespeld volgens Frings.  sch[øͅ}tter (Schimmert, ... ) schutter [RND], [SGV (1914)] III-3-2
schutters schutters: ps. alleen het tekentje wat ik niet kan maken omgespeld volgens Frings.  sch[øͅ}tters (Schimmert) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
schutting naast de koeienstand zijstukken: zīštøkǝ (Schimmert) Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d] I-6
schuur schuur: šȳr (Schimmert) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6