e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenverdieping bovenste verdieping: bôvenste verdeeping (Schimmert), bovenverdieping: bōͅvənvərdēpeŋ (Schimmert) bovenverdieping [SGV (1914)] || Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)] III-2-1
box box: nellie löpt al in de box  boks (Schimmert), looprek: eine laup rek (Schimmert), laup:rĕk (Schimmert) box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)] III-2-2
braadpan braadketel: braod kaitel (Schimmert), braadpan: braodpan (Schimmert, ... ), brōō-pan (Schimmert), braadpan  brōōjpan (Schimmert), vleespan: vleisch-pan (Schimmert) Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
braaf braaf: braaf (Schimmert, ... ), brāāf kind (Schimmert), brââf (Schimmert), het kind is braaf (Schimmert), ⁄t is brāā:f (Schimmert), inbraaf: inbraaf (Schimmert) braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4
braakland braakland: brǭklant (Schimmert) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakland bewerken braken: brǭkǝ (Schimmert) Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afge√´gd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.] I-1
braakliggen braak: brǭk (Schimmert), braakliggen: brǭklegǝ (Schimmert), onderkomen: õndǝrkomǝn (Schimmert), zomervoren: zōmǝrvōrǝ (Schimmert) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: broomel (Schimmert), brōmələ (Schimmert), brômel (Schimmert) braam(bessen) [RND] || braambes [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-3
braambessen bramelen: bro.mǝlǝ (Schimmert) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper bramentaatsje: brèmetéésjke (Schimmert) braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)] III-4-1