24324 |
hommel |
hommel:
hoomel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
hoomel (Q032p Schinnen),
WLD
hommel (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
brok:
brok (Q032p Schinnen),
homp:
homp (Q032p Schinnen),
korst:
kōōəsj (Q032p Schinnen)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19784 |
hond |
hond:
hondj (Q032p Schinnen)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondsbacht:
honjschbach (Q032p Schinnen)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honig:
hōnex (Q032p Schinnen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28667 |
honingdrank |
honingdrank:
huǝneŋdraŋk (Q032p Schinnen)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
Zeldz.
huit (Q032p Schinnen),
kop:
kop (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
kòp (Q032p Schinnen),
köp (Q032p Schinnen)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
Plat.
bölles (Q032p Schinnen)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoofdaltaar (Q032p Schinnen),
hoofdeljtjer (Q032p Schinnen),
hoofèltjer (Q032p Schinnen),
t hoofalter (Q032p Schinnen)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18187 |
hoofddoek |
plaggetje:
plekske (Q032p Schinnen)
|
hoofddoek [SGV (1914)]
III-1-3
|