18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q032p Schinnen),
jĕs (Q032p Schinnen)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
schnaps (du.):
sjnaps (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
duivelskers:
duuvelskiësje (Q032p Schinnen),
wacholder:
-
wachelder (Q032p Schinnen)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuk (Q032p Schinnen)
|
jeuk [N 07 (1961)]
III-1-2
|
24097 |
jezuïet |
jezuet:
Jezewiet (Q032p Schinnen),
Jezwiet (Q032p Schinnen),
Zjèzjwiet (Q032p Schinnen)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gich (Q032p Schinnen),
giech (Q032p Schinnen),
gieg (Q032p Schinnen)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
judde (Q032p Schinnen)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
herrin:
herrien (Q032p Schinnen),
keken:
kéékə (Q032p Schinnen)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21814 |
jokken |
gekken:
Van Dale: gekken, 1. gekheid maken, schertsen, boerten, jokken...
gekken (Q032p Schinnen)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|