24906 |
lange tijd |
toer:
toer (Q032p Schinnen)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24844 |
lange, dunne tak |
takje:
tekske (Q032p Schinnen)
|
dunne tak [DC 35 (1963)]
III-4-3
|
24418 |
langpootmug |
snijder:
WLD
sjnieder (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
31721 |
langshout |
langshout:
langshout (Q032p Schinnen)
|
Het vlak van een stuk hout dat de langsdoorsnede van de vezels vertoont. [N 50, 50b]
II-12
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langzaam (Q032p Schinnen),
traag:
traog (Q032p Schinnen)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)] || langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantêre (Q032p Schinnen)
|
lantaarn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18222 |
lap |
huif:
hūf (Q032p Schinnen),
lap:
lap (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Lapje leer dat men ter reparatie op een scheur op het schoeisel zet. [N 60, 233g] || sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)]
II-10, III-1-3
|
18346 |
lap op een schoen |
huif:
hu:f (Q032p Schinnen)
|
Een lapje leer op de scheur op het schoeisel (huif?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18933 |
last, moeilijkheid |
last:
las (Q032p Schinnen)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18980 |
laster |
laster:
laster (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || laster [SGV (1914)]
III-1-4
|