24331 |
meikever |
meikever:
meikever (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
meikever (Q032p Schinnen),
WLD
meikever (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)]
III-4-2
|
21699 |
meineed |
meineed:
meineed (Q032p Schinnen),
valse eed:
eine valsje ieèd (Q032p Schinnen),
enne valsjen eed (Q032p Schinnen),
valsje eed (Q032p Schinnen)
|
een valse eed, meineed [N 96D (1989)]
III-3-1
|
20309 |
meisje |
meidje:
meidje (Q032p Schinnen),
meͅi̯dəkə (Q032p Schinnen),
meͅi̯tšə (Q032p Schinnen)
|
meisje [SGV (1914)] || meisje; Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meid:
meid (Q032p Schinnen),
meidje:
meͅi̯tšə (Q032p Schinnen),
mèidje (Q032p Schinnen)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
ānštōͅndə (Q032p Schinnen),
femme (fr.):
fam (Q032p Schinnen)
|
(Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18736 |
meisjeshemd? |
onderhemd:
ongerhumme (Q032p Schinnen)
|
Onderhemd voor meisjes. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van meisjes? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18583 |
meisjesondergoed |
meidjesondergoed:
maedjesongergood (Q032p Schinnen)
|
Ondergoed voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
20970 |
melig |
melig:
mélig (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
mäelig (Q032p Schinnen),
WLD
mèlig (Q032p Schinnen)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
melk (Q032p Schinnen),
mēlk (Q032p Schinnen),
męlǝk (Q032p Schinnen),
mɛlk (Q032p Schinnen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zii̯ǝ (Q032p Schinnen)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|