23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
met de sjaol rondgoan (Q032p Schinnen)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22579 |
met de palmpaas rondlopen |
palmpasen:
palmpaosje (Q032p Schinnen)
|
Op de morgen van Palmzondag (s zondags vóór Pasen) rondlopen met een versierde stok, waarop een voorwerp van brood is bevestigd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22641 |
met een drijftol spelen |
dop opzetten:
de zweep heet sjmik
enne dop opzette (Q032p Schinnen),
tollen:
/
tolle (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
/ [SND (2006)] || tollen [SND (2006)]
III-3-2
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
busselen:
bussele (Q032p Schinnen),
peuzelen:
peuzele (Q032p Schinnen),
smullen:
sjmullə (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22508 |
met kleppers rondlopen |
klepperen:
kleppere (Q032p Schinnen)
|
Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
goezen:
goesje (Q032p Schinnen)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19062 |
met tegenzin |
tegen wil en dank:
tege wil en dank (Q032p Schinnen)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlē̜r (Q032p Schinnen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mętsǝlǝ (Q032p Schinnen)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
braodwoosj (Q032p Schinnen),
droogworst:
drùùgwoosj (Q032p Schinnen)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|