33734 |
omheining van takken |
tuin:
tȳn (Q032p Schinnen)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
lief duwen:
leifduje (Q032p Schinnen)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
opgaan:
opgoan (Q032p Schinnen)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18548 |
omslag van de broek |
omslag:
oomsjlaag (Q032p Schinnen)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
omtrèk (Q032p Schinnen)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
omšø̜pǝ (Q032p Schinnen)
|
Van de natte, kiemende gerst de onderste laag boven brengen. De invuller uit P 180 merkt op dat dit omzetten twee maal per dag geschiedt. Volgens de respondent uit L 210 maakt men hopen van ongeveer 25 cm hoogte om warmte, en daardoor broeiing te verwekken. [N 35, 11; N 35, 9; monogr.]
II-2
|
25087 |
onbelangrijk |
weinig:
weinig (Q032p Schinnen),
wieenig (Q032p Schinnen)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bot (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
lomp (Q032p Schinnen),
onbeschoft:
onbesjoeft (Q032p Schinnen),
ruw:
roew (Q032p Schinnen)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
onbeschaamd:
onbesjaemd (Q032p Schinnen),
onbesjämd (Q032p Schinnen),
onbəsjēēmt (Q032p Schinnen)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|