25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
klare lucht:
klaor loeeh (Q032p Schinnen)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bederven (Q032p Schinnen)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
bóch (Q032p Schinnen)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
vòt (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
vot (Q032p Schinnen),
WLD
vod (Q032p Schinnen)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25781 |
ondergisting |
beierse gisting:
beierse gisting (Q032p Schinnen),
ondergisting:
ondergisting (Q032p Schinnen)
|
De gisting die optreedt bij temperaturen tussen 5 en 10 graden Celsius. [monogr.]
II-2
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ongergood (Q032p Schinnen)
|
Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ongerhenjs (Q032p Schinnen)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
ein sjoon heimd (Q032p Schinnen),
heimd (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
29059 |
onderkraag |
onderkraag:
oŋǝrkrāx (Q032p Schinnen)
|
Het onderste gedeelte van de kraag dat niet in het zicht komt. Het materiaal voor de onderkraag is doorgaans dunne maar dichtgeweven stof. Traditioneel wordt hiervoor kleermakersvilt gebruikt (Het Beste Naaiboek, pag. 389). [N 59, 121b]
II-7
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
høͅi̯tpøͅləf (Q032p Schinnen)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|