21673 |
besteden |
verteren:
vertère (Q032p Schinnen)
|
geld uitgeven voor een artikel [besteden, verteren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21532 |
besteken |
besteken:
besjtèke (Q032p Schinnen),
schenken:
sjenken (Q032p Schinnen),
sjinkə (Q032p Schinnen)
|
Het gelukwensen en een geschenk aanbieden op verjaardag/naamfeest [bestèke]. [N 96C (1989)] || kado geven [schenken, besteken] [N 89 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
22700 |
besteken: gelukwensen |
proficiat wensen:
proficiàt wènsje (Q032p Schinnen)
|
Het gelukwensen en een geschenk aanbieden op verjaardag/naamfeest [bestèke]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
23507 |
bestelde mis |
bestelde mis:
besjtèlde mès (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
bəsjtɛldə mɛs (Q032p Schinnen),
bəstɛldə mɛs (Q032p Schinnen)
|
Een bestelde H. Mis. [N 96B (1989)] || Een mis die gelezen wordt op verzoek van de gelovigen. [N 96B (1989)] || Een mis voor een overledene [zielmis, zielemis, zieledienst, dodenmis, zwarte mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21861 |
bestellen |
bestellen:
besjtèlle (Q032p Schinnen)
|
opdracht geven om waren af te leveren of te bewaren [bestellen, commanderen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18922 |
bestemmen |
bestemmen:
bəsjtömmə (Q032p Schinnen)
|
iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vas wäer (Q032p Schinnen),
vas wéér (Q032p Schinnen)
|
lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
bes:
béés (Q032p Schinnen),
WLD
bes (Q032p Schinnen)
|
Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
droog:
(= droog).
dröög (Q032p Schinnen),
overdonderd:
euverdonderd (Q032p Schinnen),
sip:
sup (Q032p Schinnen),
van streek:
van sjtreek gebrach (Q032p Schinnen),
van zijn stuk:
van zie sjtök (Q032p Schinnen),
verpapzakt:
Rijnlands verbubbsachen: verbluffen
verbobzakt (Q032p Schinnen)
|
beteuterd [SGV (1914)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19014 |
beteuterd kijken |
op zijn naas kijken:
op zien naas kieke (Q032p Schinnen)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|