21516 |
betrappen |
betrappen:
betrappen (Q032p Schinnen),
traperen (<fr.):
trapeerə (Q032p Schinnen)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
de loech betrëkt (Q032p Schinnen),
gaan betrekken:
ət geit bətrèkkə (Q032p Schinnen)
|
eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bèèë (Q032p Schinnen),
betten:
betten (Q032p Schinnen)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
beugele (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
beugel:
beugel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
groene beuk:
greun beuk (Q032p Schinnen),
rode beuk:
roet beuk (Q032p Schinnen)
|
beuk [SGV (1914)] || beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
beukeneutjes (Q032p Schinnen)
|
beukennootje [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
21023 |
beurs |
achter in de kerk:
achter in de kirk (Q032p Schinnen)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
faux:
fooek (Q032p Schinnen)
|
beursch (de peer is ~) [SGV (1914)]
III-2-3
|
20180 |
bevallen |
bevallen:
bevalle (Q032p Schinnen),
bevallen (Q032p Schinnen)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|