19982 |
trom |
trom:
trom (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommetje:
trömkə (Q032p Schinnen)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
22672 |
trompet |
toet:
toet (Q032p Schinnen),
trompet:
trompet (Q032p Schinnen),
troͅmpøͅt (Q032p Schinnen)
|
Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troost:
troast (Q032p Schinnen),
troosten:
treuste (Q032p Schinnen),
truöestə (Q032p Schinnen),
tröste (Q032p Schinnen)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
rits:
WLD
rits (Q032p Schinnen),
tros:
tros (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
tros (Q032p Schinnen)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|
19317 |
trots |
groots:
groēūtsj (Q032p Schinnen),
gräötsj (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsheid:
groeutsjheid (Q032p Schinnen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
trouwbeukske (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
trouwen (Q032p Schinnen),
trouwə (Q032p Schinnen)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidsmonturing:
broedsmantoering (Q032p Schinnen),
bruidsmontuur:
broedsmontoer (Q032p Schinnen),
bruidspak:
broedspak (Q032p Schinnen),
frak:
frak (Q032p Schinnen)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|