17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
bros:
bros (Q032p Schinnen),
fluit:
Gemeen.
fluit (Q032p Schinnen),
i.e. een del, snol.
fluit (Q032p Schinnen),
kut:
kut (Q032p Schinnen),
Gemeen.
kut (Q032p Schinnen),
Plat.
kut (Q032p Schinnen),
pruim:
pru.m (Q032p Schinnen),
pruum (Q032p Schinnen),
Schertsend.
proem (Q032p Schinnen),
vagina:
Het normale woord.
vagina (Q032p Schinnen)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vɛi̯š (Q032p Schinnen)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germpje:
germkǝ (Q032p Schinnen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gerǝm (Q032p Schinnen),
schaap:
šǭp (Q032p Schinnen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q032p Schinnen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
ein ziej (Q032p Schinnen)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ęi̯ntj (Q032p Schinnen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gau̯s (Q032p Schinnen),
pul:
pøl (Q032p Schinnen)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q032p Schinnen),
teef:
teef (Q032p Schinnen),
wijfje:
wiefke (Q032p Schinnen)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kat:
eigen spellingsysteem
kat (Q032p Schinnen),
moer:
eigen spellingsysteem
mooër (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|