25112 |
weerlichten |
weerlichten:
weerlichtə (Q032p Schinnen),
wäerleeehte (Q032p Schinnen),
wéérlichte (Q032p Schinnen)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
weerlicht (Q032p Schinnen),
zeebrand:
ziêbrandj (Q032p Schinnen)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weir (Q032p Schinnen),
wèr (Q032p Schinnen)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23335 |
weerwolf |
werewolf:
wêrewouf (Q032p Schinnen)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
weis (Q032p Schinnen)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|
23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
Weesgegroet (Q032p Schinnen),
weesgegroet (Q032p Schinnen)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23719 |
weesgegroetkralen |
weesgegroetkralen:
weesgegroet krallen (Q032p Schinnen)
|
De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
wɛx (Q032p Schinnen)
|
weg [RND]
III-3-1
|
23869 |
wegbereiders van de processie |
bijlenmannetjes:
bielemenkes (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
De groep (militairen, leden van de schutterij) die in de processie vooruit loopt en de eventuele hindernissen opruimt die de processie op haar weg vindt [bielemaander, bielemennekes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30734 |
wegdassen |
uitdassen:
ūt˱dasǝ (Q032p Schinnen)
|
Kwaststrepen in pas aangebrachte verf met behulp van een daskwast wegwerken. [N 67, 76b]
II-9
|