18132 |
wonde |
wonde:
wonj (Q032p Schinnen)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23337 |
wonder |
wonder:
wonjer (Q032p Schinnen)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23919 |
wonderdoener |
wondermens:
eine wonjerminsch (Q032p Schinnen)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wonjere doon (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hŏĕze (Q032p Schinnen),
nestelen:
nestele (Q032p Schinnen),
wonen:
wone (Q032p Schinnen),
woone (Q032p Schinnen)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1, III-4-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
woonwaagə (Q032p Schinnen)
|
De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
woord (Q032p Schinnen)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
30806 |
worm- en horzelgat |
angelbout:
aŋǝlbǫwt (Q032p Schinnen)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|
21014 |
wormstekig |
wormstekig:
wormsjtekig (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
wormsjtäekig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
WLD
wurmsjtèikig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
22430 |
worstelen |
ringelen:
ringele (Q032p Schinnen),
worstelen:
worstele (Q032p Schinnen),
zich krijgen:
zich kriege (Q032p Schinnen)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|