17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q032p Schinnen)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelijk (Q032p Schinnen),
krenkelik (Q032p Schinnen)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospetaal (Q032p Schinnen),
hospitaal (Q032p Schinnen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lucht:
luch (Q032p Schinnen),
Met stoottoon
luug (Q032p Schinnen)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
pleegzuster:
pleegzuster (Q032p Schinnen),
verpleegzuster:
verpleegzuster (Q032p Schinnen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
krankte:
krenkde (Q032p Schinnen)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
croûte:
krut (Q032p Schinnen),
ziel:
zieel (Q032p Schinnen),
zieèl (Q032p Schinnen),
ziēēl (Q032p Schinnen),
ziël (Q032p Schinnen)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] || Slecht doorlooid leer, herkenbaar aan een witte streep in de gelooide huid. [N 60, 10] || ziel [SGV (1914)]
II-10, III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doeade liest (Q032p Schinnen)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
zielenheil:
zieèleheil (Q032p Schinnen)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (Q032p Schinnen),
zien:
zeeë (Q032p Schinnen),
zē (Q032p Schinnen)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|