23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
t zie alter (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
ziejèltjer (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
mv: eljtjes
ziejeljtjer (Q032p Schinnen),
zieljtjer (Q032p Schinnen)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
rechter-, linkerziebeuk (Q032p Schinnen),
ziejbeuk (Q032p Schinnen),
zijkant:
#NAME?
ziejkènj (Q032p Schinnen)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
flank:
flank (Q032p Schinnen),
zij:
pien in de ziej (Q032p Schinnen),
ziej (Q032p Schinnen)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23359 |
zijkapel |
zijbeuk:
ziejbeuk (Q032p Schinnen),
zijkapel:
ziekapel (Q032p Schinnen)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q032p Schinnen),
oogstledders:
ǫu̯slø̜dǝrǝ (Q032p Schinnen)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q032p Schinnen),
oogstledders:
ǫu̯slø̜dǝrǝ (Q032p Schinnen)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
23804 |
zijn pasen doen |
de pasen houden:
de paoësjehaute (Q032p Schinnen),
de poasje haute (Q032p Schinnen),
paascommunie doen:
de paosjkemune doon (Q032p Schinnen)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
de pasen houden:
de Paosje hauwte (Q032p Schinnen),
de Paosje houte (Q032p Schinnen),
pasen houden:
poajse hawte (Q032p Schinnen)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
meeleven:
mitleve (Q032p Schinnen),
stuiten:
sjtûûtə (Q032p Schinnen)
|
genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
luchten:
luuchte (Q032p Schinnen)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|