21507 |
burgemeester |
burger:
burger (Q032p Schinnen),
burgər (Q032p Schinnen)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
kruit:
kroet (Q032p Schinnen),
krôêt (Q032p Schinnen),
pulver (<lat.):
polfer (Q032p Schinnen)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30632 |
buskwast |
buskwast:
bø̜skwas (Q032p Schinnen)
|
Kwast waarbij de haarbundel in een ijzeren of koperen bus bevestigd is. [N 67, 30b]
II-9
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (Q032p Schinnen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
21702 |
buur |
nabuur:
naobər (Q032p Schinnen),
noaber (Q032p Schinnen)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20223 |
buurman |
nabuur:
naobər (Q032p Schinnen),
noaber (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
buurman [SGV (1914)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24063 |
buurmeisjes van een gestorven kind |
bruidjes:
bruudjes (Q032p Schinnen)
|
De buurmeisjes van een gestorven kind [Lievevrouwemeisjes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20241 |
buurt |
buurt:
bûûrt (Q032p Schinnen),
nabuurschap:
naobersjap (Q032p Schinnen),
naobərsjap (Q032p Schinnen),
noabersjap (Q032p Schinnen)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)] || het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
plenken:
WNT: plenken, 3. ... in de gebuurte den avond al koutende doorbrengen.
plenke (Q032p Schinnen)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
22411 |
caleidoscoop |
kijkbuis:
kiekbuus (Q032p Schinnen)
|
Een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|