e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grootvader grootvader: grōət˃vādər (Schinnen) grootvader [DC 05 (1937)] III-2-2
grootx groot: groit (Schinnen) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote boerderij hof: hōf (Schinnen) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote hoeveelheid, hoop hoop: houp (Schinnen), hopen (mv.): huip (Schinnen) hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4
grote hostie grote hostie (<lat.): de groate hostie (Schinnen), de groeate hostie (Schinnen) De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)] III-3-3
grote knikker schietshuif: sjeitshuuf (Schinnen) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
grote trom dikke trom: dekə trom (Schinnen), dikke trom (Schinnen) Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote trom met bekkens pauken: pauke (Schinnen) Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)] III-3-2
grote wolk wolk: wollək (Schinnen), ⁄n wouk (Schinnen) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
gruwelijk beestig: beestig (Schinnen), bieëstig (Schinnen), gruwelijk: gruuwəlik (Schinnen), gruwelijk (Schinnen), ijselijk: ieselijk (Schinnen) grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || gruwelijk [SGV (1914)] III-1-4