20288 |
grootvader |
grootvader:
grōət˃vādər (Q032p Schinnen)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groit (Q032p Schinnen)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hōf (Q032p Schinnen)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
houp (Q032p Schinnen),
hopen (mv.):
huip (Q032p Schinnen)
|
hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
de groate hostie (Q032p Schinnen),
de groeate hostie (Q032p Schinnen)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22504 |
grote knikker |
schietshuif:
sjeitshuuf (Q032p Schinnen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22675 |
grote trom |
dikke trom:
dekə trom (Q032p Schinnen),
dikke trom (Q032p Schinnen)
|
Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22676 |
grote trom met bekkens |
pauken:
pauke (Q032p Schinnen)
|
Een grote trom met bekkens [djingel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25234 |
grote wolk |
wolk:
wollək (Q032p Schinnen),
⁄n wouk (Q032p Schinnen)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18872 |
gruwelijk |
beestig:
beestig (Q032p Schinnen),
bieëstig (Q032p Schinnen),
gruwelijk:
gruuwəlik (Q032p Schinnen),
gruwelijk (Q032p Schinnen),
ijselijk:
ieselijk (Q032p Schinnen)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|