25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstei (Q032p Schinnen)
|
hagelsteen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (Q032p Schinnen)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hāgǝ (Q032p Schinnen)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q032p Schinnen),
pollevie:
plǝvi (Q032p Schinnen),
plǝvījǝ (Q032p Schinnen),
pǫlǝvi (Q032p Schinnen),
polleviehak:
plǝvījǝhak (Q032p Schinnen)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
de hak (Q032p Schinnen),
pollevie:
plevi.jə (Q032p Schinnen),
Hak.
pləvi. (Q032p Schinnen),
poləvi. (Q032p Schinnen),
pollevienhak:
plevièjèhakke (Q032p Schinnen)
|
De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] || hak van de schoen [N 07 (1961)] || Pollevie? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18791 |
haken |
haken:
hoake (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
hø̜̄k (Q032p Schinnen)
|
De haken die aan het haam zitten en waaraan de ketel kan worden bevestigd. [N 57A, 4.9; N 57, 9 add.] || haken (ww.) [SGV (1914)]
II-2, III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
krammen en ogen:
krɛm ɛn oagǝ (Q032p Schinnen)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
30986 |
hakijzertjes |
hoefijzers:
hōfīzǝrs (Q032p Schinnen),
plakeis:
plɛkęjs (Q032p Schinnen),
stootplaten:
štuǝtplātǝ (Q032p Schinnen)
|
De ijzertjes die op de haktippen worden aangebracht ter versteviging. Het woordtype hoefijzers duidt op de gehele hakrand en niet alleen op een tip. [N 60, 170b; N 60, 170a]
II-10
|
19692 |
hakmes |
heep:
hieep (Q032p Schinnen),
hiëp (Q032p Schinnen)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)] || heep (bijl) [SGV (1914)]
III-2-1
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q032p Schinnen)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|