e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niks waard niks waard: wêrd (Schinnen, ... ) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nippen pitsen: pietsje (Schinnen, ... ) Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3
noemen noemen: neume (Schinnen) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nok vorst: vē̜š (Schinnen) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
nooddoop geeuwdoop: giëduip (Schinnen), nooddoop: noaddeup (Schinnen), noadduip (Schinnen) Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)] III-3-3
noodklok noodklok: de noadklok (Schinnen) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
nors nors: nors (Schinnen), zuur: zoer (Schinnen) onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)] III-3-1
noten afslaan noten houwen: neut houwə (Schinnen), slaan: eigen spellingsysteem  sjlooën (Schinnen), WLD  sjloan (Schinnen) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] III-2-3
notendop bolster: WLD  bolster (Schinnen), schaal: sjáál (Schinnen), eigen spellingsysteem  sjaal (Schinnen) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] I-7
notulen notulen: nootuulə (Schinnen), notule (Schinnen) het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)] III-3-1