e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaats schaats: schaats (Schinnen) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaatsen schaatsen: sjaatse (Schinnen, ... ), sjaatsen (Schinnen) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schabloneerkwast schabloneerkwast: šablǫnērkwas (Schinnen) Kwast die bij het schabloneren wordt gebruikt. Bij dit procédé wordt een in bordpapier of dun plaatmateriaal uitgesneden patroon met verf gevuld. De schabloneerkwast dient van zeer veerkrachtig haar vervaardigd te zijn, niet te klein en middelmatig langharig (Zwiers II, pag. 316). [N 67, 35] II-9
schablonenmes schablonenmes: šablōnǝmɛts (Schinnen) Mesje dat bij het aanbrengen van letters of afbeeldingen op glas gebruikt wordt voor het uitsnijden van het patroon in de schablonen en mallen. [N 67, 54e] II-9
schaden (ww.) schaden: sjaë (Schinnen) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer scheem: scheem (Schinnen, ... ), sjeim (Schinnen), sjéém (Schinnen) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schaften: schafte (Schinnen), sjafte (Schinnen), sjaften (Schinnen), sjàftə (Schinnen), ungeren: unjere (Schinnen, ... ) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd unger: øͅnjər (Schinnen), ungeren: unjere (Schinnen) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: sjang (Schinnen), sjanj (Schinnen, ... ) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Schinnen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6