e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoppen in het kaartspel schoppen: schöppe (Schinnen) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] III-3-2
schors schil: šęl (Schinnen) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schors (alg.) blast: WLD  blast (Schinnen), schil: sjél (Schinnen), eigen spellingsysteem  sjèl (Schinnen), schors: WLD  (sjors) (Schinnen) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schors van naaldbomen schil: sjél (Schinnen), eigen spellingsysteem  sjèl (Schinnen) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schortvol schootvol: sjoatvol (Schinnen) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: sjēūt (Schinnen) schot [SGV (1914)] III-3-1
schouder schouder: sjouwer (Schinnen) schouder [SGV (1914)] III-1-1
schouderblad schoft: schoft (Schinnen), schouderblad: sjouwerblaad (Schinnen) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] III-1-1
schoudermantel met capuchon kapmantel: kapmanjtel (Schinnen) schoudermantel met capuchon [N 59 (1973)] III-1-3
schoudernaad schoudernaad: šǫwǝrnǭt (Schinnen) Naad van een kledingstuk die op de schouder valt, van de kraag tot de mouw van een jas, een japon enz. [N 59, 98] II-7