e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slee slee: sjlei (Schinnen, ... ) Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)] || slede [SGV (1914)] III-3-2
sleedoorn schriekriekel: schriekrekele (Schinnen), sneeuwkriekel: eigen spellingsysteem  sjnèèkrekele (Schinnen) De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] || sleedoorn struik [DC 56 (1981)] III-4-3
sleepboot sleper: sjleipər (Schinnen), sjleper (Schinnen) een kleine, zeer sterke stoom- of motorboot die andere vaartuigen op sleeptouw neemt [sleepboot, sleper, toogboot] [N 90 (1982)] III-3-1
sleepruim schriekriekel: schriekrekele (Schinnen) sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)] III-4-3
sleeën sleen: sjleie (Schinnen), sjleije (Schinnen) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] III-3-2
slenteren klenderen: klenjere (Schinnen), slenteren: sjlentjere (Schinnen) slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: sjleipe (Schinnen, ... ), šlęi̯pǝ (Schinnen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)] I-2, III-1-2
sleper sleper: šlęjpǝr (Schinnen) Lang en dun penseel dat door de schilder wordt gebruikt voor het trekken van smalle, rechte versieringslijnen. De 'strichzieher' en de 'strichtrekker' (Q 121) waren afgesleten platte penselen waarvan de haren spits toeliepen. Had men geen afgesleten penseel, dan werden van een nieuw penseel de haren zodanig weggeknipt, dat het geschikt was voor het trekken van een bies. Men noemde dit 'stoppen' ('štupǝ'). [N 67, 42a; div.] II-9
sleutelbos trommel sleutelen: troemel schleutele (Schinnen) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
slib, rivierbodem prats: pratsj (Schinnen), slib: sjlib (Schinnen, ... ), sloever: sjlôever (Schinnen) slib [SGV (1914)] || slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4