e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trein trein: trein (Schinnen, ... ) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiteren kwellen: kwellen (Schinnen), kwêle (Schinnen), tempteren: tempteren (Schinnen), tèmpteerə (Schinnen), tergen: terge (Schinnen) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || sarren [SGV (1914)] III-1-4
treiterkop geniepige, een -: geniepige (Schinnen), stiekemerd: sjtiekemerd (Schinnen) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] III-1-4
trek, eetlust honger: hónger (Schinnen), zin: zinne (Schinnen), zinnə (Schinnen) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekharmonica monica: moneka (Schinnen), trekmonica: trèkmonica (Schinnen) harmonica [SGV (1914)] || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] III-3-2
trekken trekken: trekkez (Schinnen), trèkke (Schinnen, ... ) trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
trekkers riempjes: rēmkǝs (Schinnen) Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b] II-7
trekrei biezenlat: bīzǝlat (Schinnen) Lat die wordt gebruikt om er rechte lijnen of biezen langs te trekken. [N 67, 62; div.] II-9
trekzaag, boomzaag kortzeeg: kǫrt˲zē̜x (Schinnen) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12
treuren treuren: treure (Schinnen), treurə (Schinnen) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4