| 25157 |
ijzelen |
ijzelen:
īēsele(n) (Q030p Schinveld)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q030p Schinveld),
oogstgaffel:
ǫu̯st˲gafǝl (Q030p Schinveld),
schudgaffel:
šǭt˲gafǝl (Q030p Schinveld)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
| 18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaatje:
pléétje (Q030p Schinveld)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illestraasje (Q030p Schinveld)
|
illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 33613 |
in de moestuin werken |
gardenieren:
gardeneere (Q030p Schinveld),
in de koolhof werken:
in de kooluf wirke (Q030p Schinveld)
|
[N P (1966)]
I-7
|
| 18849 |
ingetogen |
modest:
modès (Q030p Schinveld),
serieus:
sirriues (Q030p Schinveld)
|
ingetogen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 17701 |
ingewanden |
darmen:
dèrm (Q030p Schinveld),
ingewand:
igewanjtj (Q030p Schinveld)
|
ingewanden [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 33017 |
ingezaaid land |
ingezaaid:
egǝzeǝt (Q030p Schinveld),
vaardig:
vē̜rdex (Q030p Schinveld)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
| 33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
inslaan:
ešlǭn (Q030p Schinveld)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
| 26785 |
inkuilen |
inputten:
epøtǝ (Q030p Schinveld)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|