e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

Gevonden: 2469
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein persoon krauwel, een -: t is ne kròwel (Schinveld) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
kleindochter kleindochter: kleͅi̯ndoͅxtər (Schinveld) kleindochter [DC 05 (1937)] III-2-2
kleine boerderij boerderijtje: burdǝrii̯kǝ (Schinveld) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine neus klein neusje: klēͅ nøskə (Schinveld) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] III-1-1
kleingeld kleingeld: kleegeljdj (Schinveld) kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kleinkind: (kleenkinjer = meerv).  kleekinjdj (Schinveld), kleenkinjer  klēnkentj (Schinveld), klei(n)keindjer  kleͅi̯keͅi̯ndj (Schinveld), kleͅi̯nkeͅi̯ndj (Schinveld) kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kleͅi̯nzōn (Schinveld) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klep (van pet) klep: klep (Schinveld) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepel klepel: klêpel (Schinveld) klepel [SGV (1914)] III-3-3
kletsen ploederen: vgl. Van Dale (DN): plaudern, 1. babbelen, een praatje maken; -2. gezellig praten, onderhouden vertellen; -3. een geheim niet kunnen bewaren.  ploederen (Schinveld), stuiten: Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.  sjtuute(n) (Schinveld), wauwelen: wauwele(n) (Schinveld) praten [SGV (1914)] || snateren [SGV (1914)] III-3-1