33640 |
landerijen |
labeur:
labø̄r (P052p Schulen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (P052p Schulen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
lang brok (P052p Schulen),
lang brōk (P052p Schulen),
o neigend naar oe-klank
laŋ brok (P052p Schulen)
|
een lange broek [N 59 (1973)] || lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang naos (P052p Schulen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
18552 |
lange smalle broekzak |
metertas:
mēətərteəs (P052p Schulen)
|
lange smalle zak op broekspijp (voor mes, duimstok etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
17809 |
langen |
langen:
Geven.
langen (P052p Schulen)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
lange streep:
laŋ strip (P052p Schulen)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
da gie langzaam (P052p Schulen)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantian (P052p Schulen)
|
lantaarn [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
17814 |
laten |
laten:
loətə (P052p Schulen)
|
laten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|