25240 |
fris weer |
luchtig:
lōōgtig (L266p Sevenum),
noebelachtig:
noebeléchtig (L266p Sevenum),
nōēbelaechtig (L266p Sevenum)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
frànsele (L266p Sevenum),
frònsele (L266p Sevenum)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20494 |
fruit eten |
groezen:
grooze (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
braden:
braoje (L266p Sevenum),
brāōje (L266p Sevenum)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19727 |
fuchsia |
bellen:
WBD
belle (L266p Sevenum)
|
Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24149 |
fuut |
kuilder:
külder (L266p Sevenum)
|
fuut (vogel) [SGV (1914)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L266p Sevenum),
goan (L266p Sevenum)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
de wind gaat haar liggen:
de wingd giĕt d⁄r ligge (L266p Sevenum),
gaan liggen:
de wingt gīēt ligge (L266p Sevenum)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
rijgater (L266p Sevenum),
rijggaater (L266p Sevenum)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|