24319 |
hagedis |
ektis:
ēēktes (L266p Sevenum),
ee = ee/?
eektes (L266p Sevenum),
hagedis:
hagedis (L266p Sevenum)
|
(muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis [DC 07 (1939)], [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagel geven:
göft hagel (L266p Sevenum)
|
hagelen [DC 53A (1978)]
III-4-4
|
23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
haagelkruus (L266p Sevenum),
hagelkruus (L266p Sevenum)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstein (L266p Sevenum)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
den hak (L266p Sevenum),
hak (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] || hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
hak:
hak (L266p Sevenum)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32438 |
hak, hiel |
hak:
hak (L266p Sevenum),
hiel:
hīǝl (L266p Sevenum)
|
In het algemeen het achterste deel van de klomp. Zie ook afb. 257. [N 97, 34-35]
II-12
|
32194 |
hakblok |
kap-os:
kap˱os (L266p Sevenum)
|
Houten blok of boomstronk, meestal op drie poten rustend, waarop de klompenmaker met behulp van dissel en kapbijl het stuk de ruwe vorm van een klomp geeft. [N 97, 57; Bakeman 8]
II-12
|
18791 |
haken |
haspelhaken:
haspǝlhø̜̄k (L266p Sevenum),
vleugelhaken:
vlø̄gǝlhǭkǝ (L266p Sevenum)
|
De haakjes of pinnetjes van de kam van de vleugel. Om de klossen gelijk vol te draaien moest men het garen steeds versteken op de haakjes of tandjes. [N 34, B15; N 34, B14]
II-7
|