32409 |
hakhaak |
hakhaak:
hakhǭk (L266p Sevenum
[(met korte steel)]
)
|
Bodemhaak waarvan de schacht, het gedeelte tussen het snijdende deel en het handvat, in lengte kan variëren. De hakhaak wordt gebruikt om de hak van de klomp iets naar achteren uit te hollen zodat zij beter past rond de hiel van de voet. Zie ook afb. 246. [N 97, 24; A 29a, 10a; A 29a, 10c; monogr.]
II-12
|
26857 |
hakken van het baggerslijk |
hakken:
hakǝ (L266p Sevenum),
klein maken:
klęin mākǝ (L266p Sevenum)
|
Als de baggerbrij eenmaal op het ligveld ligt, gaat men eerst de specie gelijkmaken en fijnhakken. [I, 103a]
II-4
|
19692 |
hakmes |
hakmes:
uitspr. zoals in Ned.
hakmes (L266p Sevenum)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
33153 |
haksel |
haksel:
hǭksǝl (L266p Sevenum),
hɛksǝl (L266p Sevenum)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hale (L266p Sevenum)
|
halen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
halfbroor (L266p Sevenum),
halve broer:
halve broor (L266p Sevenum)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfzeuster (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33477 |
half-cirkelvormig raam |
halve maan:
halǝvǝ mǭn (L266p Sevenum)
|
Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a]
I-6
|
34027 |
halfbloed |
halfbloed:
halfblōt (L266p Sevenum)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
slipje:
slīēpske (L266p Sevenum)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|