id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18906 | handig | handig: hèndig (Sevenum), cf. WNT V, p. 1974 s.v. "handig - in sommige tongvallen (....) hendig héndig (Sevenum) | goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)] III-1-4 |
34566 | handkar | handkar: ha.ntkar (Sevenum), handwagen: hantwāgǝ (Sevenum) | Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13 |
17662 | handpalm | handpalm: hankpalm (Sevenum) | palm van de hand [N 10 (1961)] III-1-1 |
32831 | handrol, tuinrol | lichte wel: lēxtǝ wɛl (Sevenum), wel: wɛl (Sevenum) | Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.] I-2 |
31440 | handschaar | rechte scheer: rɛxtǝ šīr (Sevenum [(C -- schaar met een ovaalvormige kop waarbij de snijkanten evenwijdig aan elkaar liggen)] ) | In het algemeen een handschaar voor het knippen van plaatmateriaal, banden, draad, etc waarmee vooral een rechte snede wordt gemaakt. Zie ook het lemma "handschaar voor boogvormige sneden". Voor zover door de informant opgegeven, wordt achter de betreffende plaatscode met behulp van een letter verwezen naar de verschillende scharen uit afb. 137. [N 33, 244; N 33, 265; N 64, 3a; N 66, 4a; monogr.] II-11 |
18256 | handschoen | haas: house (Sevenum), Opm. de a (met een ? erboven): gerekt. haws (Sevenum), ps. omgespeld volgens Frings. hawse (Sevenum) | handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)] III-1-3 |
22879 | handspel | hands (eng.): hens (Sevenum) | Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)] III-3-2 |
32662 | handvat aan de ploegstaart | greep: grę̄ ̝p (Sevenum), handvat: ha.ŋt˲vat (Sevenum) | De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.] I-1 |
26742 | handvat van de heizeis | knab: (mv.) knabǝ (Sevenum) | [I, 26c] II-4 |
26753 | handvat van de schop | kruk: krøk (Sevenum) | Met de ''schop'' wordt hier vooral de "bonkschop" bedoeld. [I, 29e] II-4 |